Dit stukje gaat over Bob. Volgens opgaaf is Bob geboren op 20 augustus 1997, als een blonde Labrador reu.
Gisteravond, 27 februari 2009, zo rond een uur of 8 is hij vredig ingeslapen bij de dierenarts.
Terwijl ik dit typ branden mijn ogen van de tegengehouden tranen, waarvan er soms wel een langzaam over mijn wang biggelt. Want Bob was niet zomaar een hond. Bob was mijn hond, mijn vriend, mijn steun in tijden dat ik liever ergens in een hoekje wilde wegkruipen en een volledig deel van mijn gezin.
Ik zag het al een tijdje aankomen hoor, hij liep slecht, weigerde zijn normale voer te eten en lag alleen nog maar op z’n kussen te slapen of te hijgen. Hij was heel veel gaan drinken en wilde niet echt meer naar buiten. Maar tegen beter weten in verdring je toch de doemgedachten die op je afstormen. Of dat nu is uit een stuk zelfbehoud of omdat acceptatie van sterfelijkheid alleen met de mond word beleden weet ik niet, ik denk gewoon dat mijn hart er nog niet aan toe was.
Bob was een impuls aankoop, gekocht na een ruime overdenkingtijd van 1 sigaret (zonder filter). Op koopzondag zat hij in de etalage van de slechts bekend staande dierenzaak (ik kreeg zelfs korting, omdat hij er al te lang in de etalage zat). Maar toen hij me eenmaal had aangekeken was ik verkocht. Zijn mooie gladde blonde puppievacht, zijn donkerbruine ogen maar vooral zijn lieve kop deden mij de das om. En geen moment heb ik er spijt van gehad.
In zijn leven heeft Bob veel meegemaakt. De vorming van ons gezin, de verhuizing van de flat naar onze koopwoning, de trouwerij van mij en mijn vrouw, de zwangerschappen en de geboortes van onze 2 zonen, een paar operaties en de aan- en nasleep daarvan, mijn WAO afkeuring en het verdriet dat daarbij hoorde, de periode van onze eigen zaak…. te veel om snel even neer te zetten. Bob was deel van ons gezin en zijn rol daarin was vast omlijnd, een brenger van geluk, troost en pure liefde. Zijn ongegeneerde blijheid en zijn overdadige enthousiasme, dat was Bob.
En nu is hij er niet meer. Geen diep gebromde zuchten meer als hij zich omdraait of gaat liggen op zijn kussen. Niet meer het schrapen van zijn nagels over de tegelvloer of het drentelen door de keuken als hij het tijd vond worden voor het laatste rondje. Niet meer die mooie bruine ogen die vol vertrouwen naar me opkeken voor een aai of kriebel. En dat is vreemd, leeg en kil. Vandaar die tranen, hij heeft ze verdiend.