Every Inch a Lord
Milord vraagt U vergiffenis
voor ’t feit dat hij geboren is.
Milord biedt zijn excuses aan
voor ’t feit dat hij blijft voortbestaan
en het doodsgefluister van Milord is:
‘Please excuse my rigor mortis.’
Het voorgaande gedicht typeert de bescheidenheid van mijn vader. Mijn vader zelf had echter een voorkeur voor de kreet die Japie de Vries (een rotterdammertje dal zijn geboorteplaats nu eens geen eer aan deed) slaakte toen hij werd ontvoerd door Zwarte Piet na het publiekelijk ontkennen van het bestaan van Sint en Piet: “hulp, moeder, vader, Dr. Drees” of het versje over Jantje die een pruimen zag hangen, O als eieren zo groot…. Zijn vader zag zijn bolle wangen en sloeg de gapper dood.
Mijn vader had meer van dat soort feiten en dingen die hij ontleende aan boeken, schotschriften, geschiedenis of zelfs strips. De Macrobiotische zemelencake van de Familie Doorzon (Emiel de Agoog) is een voorbeeld daarvan. Zijn favoriet om de obligate kleffe begrafeniscake mee aan te duiden (of zelfbaksels die niet te vreten waren). Onnozele kindertjesdag is een ander voorbeeld.
Want dat is 28 december, zijn geboortedag. Iets wat ik alleen maar weet door dat mijn vader daar graag de nadruk op legde. Hij heeft de volgende niet meer gehaald, ondanks dat de wil er nog ruimschoots was. Zijn lijf, wat ik in de afgelopen jaren steeds brozer heb zien worden heeft uiteindelijk de pijp aan Maarten gegeven en Pap is vertrokken. Waarnaartoe? Geen idee en hij geloofde zelf dat het gewoon ophield. Ik ontleen nog wat troost aan Einstein die zei dat energie nooit verloren gaat, maar slechts in een andere vorm overgaat. En energie had mijn vader genoeg.
Ik denk overigens niet dat mijn vader ook maar iets met onnozel van doen had. Als ik al een negatief punt moet benoemen dan is dat hoogstens dat hij zichzelf teveel wegcijferde voor anderen. Vandaar het eerste rijmpje, van een van zijn favorieten, John O’Mill
Buiten zijn belezenheid en eruditie, zijn gevoel voor humor, is er een ander iets wat voor mij mijn vader typeerde. Altijd stond hij klaar om te helpen, met raad en met daad. Zaken die mij binnenschieten: zijn werk voor de SP, zowel voor de door hem mede opgerichte ouderenraad als de lokale (en zelfs landelijke) hulpdienst. Zelfs na zijn periode op de hulpdienst bleef hij nog beschikbaar en beroepbaar voor velen die hem wisten te vinden. Buren, kennissen, zelfs wildvreemden die naar Nederland waren gevlucht hielp hij waar hij maar kon.
Maar dat is slechts wat hij voor de buitenwacht betekende. Voor mij, voor mij was hij vooral mijn VADER.
De man die als hij van de tennisbaan kwam een specifieke geur had van Fresh-up aftershave, vers zweet en zijn eigen vertrouwde geur, de man die ook daar op handen werd gedragen. De man die me mijn eerste slokjes bier liet proeven (oogluikend toestond dat ik ze jatte). Maar ook de man die voor me streed als een gestudeerde ziel wat dacht te bepalen, die me naar verschillende onderzoeken reed (mind you, die geloofde wat de doctoren en professoren delibereerde) maar steeds het beste voor mij zocht, hoeveel pijn dat dan uiteindelijk ook deed zowel voor hem als voor mij.
De ritten naar het station in Oss, of de lange ritten naar het Internaat. Hij werd naarmate we dichterbij kwamen steeds stiller. Hij doorstond dat. Uiteindelijk was hij ook de man aan wie ik te danken heb dat ik in die dat ik in die woelige jaren alsnog een “geslaagde” school carrière met een diploma heb afgerond. Sterker nog, de man die mijn interesse voor computers en ICT heeft aangewakkerd met zijn verhalen over bellengeheugens ten tijde van IBM en de invoering van de ponskaart bij de postbank.
Hij was ook de man die in mijn eerste kamer in Amsterdam drie maal in de week kwam kijken of ik wel goed voor mezelf zorgde, en de man die in mijn eerste flat in de Bijlmer het vinyl kwam leggen. Later heeft hij dat trucje ook nog herhaald in mijn andere flat in Almere, maar dat was alweer wat verder.
Zelf was hij gelukkig met zijn Boot, de Henri Jacques – zo genoemd naar zijn verhalen over de Harry Jakkes, zijn schuit die hij heeft bevaren op de wilde vaart bij de viezerikken. Een stuk wrakhout gemaakt van pisbakkenstaal waar al zijn kinderen (en anderen die hij kon charteren) aan hebben geschuurd, want als je naar dat ding keek dan stonden er alweer roestplekken op. Hijzelf was vol lof over de boot en heeft met volle teugen genoten van de vele tochtjes en vakanties die hij samen met mijn moeder heeft ondernomen. Het gevolg van dat ding en de vele bezoekjes die ik en mijn kinderen aan hun drijvende caravan brachten was wel dat mijn kinderen hem Opa Boot hebben gedoopt.
Die kleinkinderen, mijn prachtige zonen, zijn de volgende voortzetting van zijn lijn. En nemen via mij hopelijk ook wat van zijn geweldige gewoontes over. Het spreken in spreekwoorden misschien? Het gebruiken van “moeilijke” woorden? Wie weet wat de toekomst ons nog gaat brengen. Ik weet alleen wel dat wanneer ik in gesprek ben ik me, zeker nu, betrap dat ik klink of mijn zinnen formuleer zoals mijn vader. En dat soms ik mijn kinderen betrap dat zij klinken of zinssneden gebruiken die rechtstreeks door hem geformuleerd kunnen zijn.
Zolang ik dat nog heb, en dat ik daar nog aan denk is hij niet echt weg. Hij is alleen naar een andere dimensie verschoven. Een dimensie die we niet rechtstreeks kunnen bereiken en waar we niet rechtstreeks mee kunnen communiceren, maar op de achtergrond is hij er wel.
Vlak voor hij overleed, hij sliep toen al, heb ik hem verteld dat de scheepsbel van de Henri Jacques nu bij mijn nieuwe bedoeningkje – wat hij nog zo graag had gezien – in België hangt. Ik heb hem beloofd dat ik vanaf nu elk jaar op onnozele kindertjesdag, om 12:00u de bel zal luiden, speciaal voor hem – mijn vader.